Strafbarakken
Al ten tijde van het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork was er sprake van een strafbarak in kamp Westerbork. Dit betrof barak 35, een gebouw dat later zou worden omgebouwd tot weeshuis. In de eerste maanden na de overgang naar het Durchgangslager in de zomer van 1942 was er in Westerbork geen specifieke barak waar strafgevallen werden opgesloten. Strafgevallen werden na aankomst in Westerbork naar een van meest noordelijk gelegen barakken (65 t/m 73) gebracht die destijds werden gebruikt als ‘transportbarakken’. In deze barakken zaten “reguliere gevangenen” en strafgevallen door elkaar heen. In december 1942 werd besloten om barak 66 als strafbarak te gaan gebruiken. Wanneer zich in de eerste maanden van 1943 meer dan 800 tot 1.000 strafgevallen in kamp Westerbork bevonden, werd naast barak 66 ook de naastgelegen barak 67 ingezet als strafbarak. Eind april/begin 1943 wisselden deze functies: barak 67 werd primair de strafbarak en 66 werd alleen ingezet als onderkomen voor strafgevallen als 67 te vol werd. De strafbarak werd in 1943 met (extra) prikkeldraad omheind en bewaakt door een speciaal daarvoor aangewezen groep leden van de Joodse Ordedienst. Tot in de late zomer van 1943 droegen strafgevallen in kamp Westerbork hun eigen kleding met om de arm een witte band met daarop een rode S. Vanaf augustus/september 1943 moesten zij blauwe uniformen gaan dragen met rode schoudertekens en een muts in dezelfde kleuren die in de confectie industrie van het kamp werden gefabriceerd. Ook begon met men in dezelfde periode me het kaalscheren van mannelijke strafgevallen en vanaf 1944 ook vrouwen die in de strafbarak terecht kwamen. Ten slotte werden strafgevallen verplicht om op klompen te lopen. Overdag moesten de strafgevallen exerceren en werden ze aan het werk gezet. De meeste strafgevallen bleven uiteindelijk maar kort in kamp Westerbork: in de regel was het eerstvolgende transport hun transport.